aanpassing, in de psychologie, het gedragsproces waarbij mensen en andere dieren een evenwicht handhaven tussen hun verschillende behoeften of tussen hun behoeften en de obstakels in hun omgeving. Een opeenvolging van aanpassing begint wanneer een behoefte wordt gevoeld en eindigt wanneer zij wordt voldaan. Hongerige mensen, bijvoorbeeld, worden gestimuleerd door hun fysiologische toestand om voedsel te zoeken. Wanneer ze eten, verminderen ze de stimulerende conditie die hen tot activiteit dreef, en ze worden daardoor aangepast aan deze specifieke behoefte.
In het algemeen omvat het aanpassingsproces vier delen: (1) een behoefte of motief in de vorm van een sterke aanhoudende stimulus, (2) het dwarsbomen of niet vervullen van deze behoefte, (3) gevarieerde activiteit, of verkennend gedrag gepaard gaande met probleemoplossing, en (4) een reactie die de initiërende stimulus verwijdert of op zijn minst vermindert en de aanpassing voltooit.
sociale en culturele aanpassingen zijn vergelijkbaar met fysiologische aanpassingen. Mensen streven ernaar om comfortabel te zijn in hun omgeving en om hun psychologische behoeften (zoals liefde of affirmatie) te laten voldoen via de sociale netwerken die ze bewonen. Wanneer er behoeften ontstaan, met name in nieuwe of veranderde omgevingen, zetten ze interpersoonlijke activiteiten in die bedoeld zijn om aan die behoeften te voldoen. Op deze manier, mensen verhogen hun bekendheid en comfort met hun omgeving, en ze komen te verwachten dat hun behoeften zal worden voldaan in de toekomst via hun sociale netwerken. Aanhoudende moeilijkheden bij sociale en culturele aanpassing kunnen gepaard gaan met angst of depressie.