De diagnose van atypische glandulaire cellen van onbepaalde betekenis (AGUS) bij de evaluatie van de cervicale/vaginale (Pap) uitstrijkjes wordt onderzocht meest opvallende klinische en cytologische kenmerken die kunnen leiden tot een betere karakterisering van de ware aard van deze laesies. De voorafgaande geschiedenis van plaveisel dysplasie, leeftijd van de patiënt, en het voorkomen van abnormale microbiopsy Weefsel fragmenten worden onderzocht om hun waarde in de juiste evaluatie van Agus specimens te bepalen. Van de 86.234 uitstrijkjes die tijdens een periode van 2 jaar bij ons laboratorium werden ingediend, werden 187 (0,2%) gediagnosticeerd als AGUS. Beschikbare follow-up in 128 (69%) gevallen toonde 54 (42%) significante weefselafwijkingen aan, waarvan de meerderheid (55%, 30 patiënten) gediagnosticeerd werd als plaveiselcel intra-epitheliale laesies (sil). Plaveisel dysplasie komt significant vaker voor bij vrouwen jonger dan 40 jaar (15/18, 83%) en bij patiënten met een voorgeschiedenis van SIL (29/30, 97%). Bovendien waren alle negen patiënten met endometriumlaesies bij latere histologie ouder dan 40. Leeftijd was echter geen bepalende factor bij vrouwen met endocervicale klierlaesies. Bovendien werden bepaalde cytomorfologische kenmerken van weefselfragmenten significant vaker waargenomen bij follow-up in specifieke histologische diagnostische categorieën. Bij 29 van de 30 patiënten (97%) werd opgemerkt dat de uitstrijkjes van Pap van patiënten bij wie SIL werd gediagnosticeerd weefselfragmenten bevatten die bestaan uit zowel dysplastische plaveiselcellen als benigne kliercellen. De aanwezigheid van twee verschillende populaties klierweefselfragmenten (typisch en atypisch) werd gevonden in de uitstrijkjes van alle negen vrouwen met endometriumafwijkingen en in de uitstrijkjes van de meeste vrouwen die later werden gediagnosticeerd met endocervicale klierlaesies (87%, 13/15). Deze waarnemingen suggereren dat een meer specifieke en klinisch nuttige interpretatie van Pap-uitstrijkjes anders dan AGUS vaak mogelijk is door rekening te houden met de leeftijd van de patiënt en de voorgeschiedenis samen met de juiste identificatie van het type atypische cellen waargenomen in abnormale weefselfragmenten.