Nergal, in de Mesopotamische religie, secundaire god van het Sumero-Akkadische pantheon. Hij werd geïdentificeerd met Irra, de god van verschroeide aarde en oorlog, en met Meslamtaea, hij die uit Meslam voortkomt. Cuthah (moderne lange Ibrāhīm) was het belangrijkste centrum van zijn cultus. Later dacht hij dat hij een “vernietigende vlam” was en had het epitheton sharrapu (“burner”). Assyrische documenten van het 1ste millennium voor Christus beschrijven hem als een weldoener van mensen, die gebeden hoort, de doden tot leven brengt, en de landbouw en kudden beschermt. Hymnen verbeelden hem als een god van pestilentie, honger en verwoesting.De andere sfeer van Nergals macht was de onderwereld, waarvan hij koning werd. Volgens één tekst daalde Nergal, begeleid door demonen, af naar de onderwereld waar de godin Ereshkigal (of Allatum) koningin was. Hij dreigde haar hoofd af te hakken, maar ze redde zichzelf door zijn vrouw te worden, en Nergal verkreeg koningschap over de onderwereld.Nergal was niet prominent aanwezig in epieken en mythen, hoewel hij wel een rol had in het epos van Gilgamesh en het Zondvloedverhaal. De cultus van Nergal was wijdverspreid over de grenzen van Sumer en Akkad, waar het voor het eerst verscheen. Hij had een heiligdom in Mari (het moderne Tell al-Ḥarīrī), aan de Eufraat. Hij is genoemd in inscripties van Assyrische koningen, en bewijs van zijn cultus is gevonden in Kanaän en in Athene.